Tevreden zijn over wat je gedaan hebt, waardering krijgen vanuit je omgeving, iedereen geniet daarvan. Wanneer je ontwikkeling normaal verloopt, klopt de feedback vaak met de inspanning die je zelf ervaren hebt. Je presteert naar kunnen, dat wordt gezien en beloond.
Bij hoogbegaafde kinderen is dat niet zo vanzelfsprekend. Een prachtig rapport kan gehaald worden zonder inspanning. De omgeving is tevreden terwijl je eigenlijk weinig gedaan hebt. In het rijtje ‘inspanning- prestatie –beloning’, ontbreekt dan de inspanning. Het normale, ’het is goed wanneer je je best hebt gedaan’ is hier niet aanwezig. De leerling hoeft niet zijn best te doen en toch is het goed.
Dit kan een negatief effect hebben op de prestatie- motivatie. De hoogbegaafde leerling heeft geen ervaring met het leveren van een inspanning. Het referentiekader dat een normaal begaafde leerling vanzelf ontwikkelt doordat de feedback correspondeert met de geleverde inspanning ontbreekt. Wanneer deze leerling verrijkingsopdrachten krijgt aangeboden weten zowel hij als de leerkracht niet waar de lat ligt. Goed bedoelde pogingen om te werken aan leren leren en het welbevinden van de leerling schieten zo hun doel voorbij. Want waar gaan we op evalueren, wanneer heeft deze leerling zijn best gedaan, wanneer kan hij tevreden zijn over de geleverde inspanning en is er hier sprake van een echte prestatie?
Het accent op het proces in plaats van het product biedt een oplossing. Belle Wallace bedacht het TASC-model (Thinking actively in a social context). Het model bestaat uit 8 stappen:
1.Wat weten we er al van? De voorkennis van de kinderen moet in kaart worden gebracht. Dit kan door middel van een ‘mindmap’. Kennis wordt opgehaald en met elkaar in verband gebracht. Als leraar kun je zien welke kinderen meer weten over een onderwerp.
2.Wat willen we bereiken? De taak moet voor de kinderen duidelijk worden. Het kan zijn dat de leerkracht de opdracht bepaalt maar de kinderen kunnen dit ook. Als het maar duidelijk is. Ook de beoordelingscriteria moeten duidelijk worden. Mogelijke toekomstige problemen worden besproken zodat leerkrachten tijdens het werk niet de hele tijd extra instructie moeten geven.
3.Welke manieren zijn er? Hoe kunnen we de opdracht doen? Ook hier kan weer gebruik worden gemaakt van een mindmap. Alle ideeën worden opgeschreven zodat kinderen worden aangemoedigd om creatief te zijn. Kinderen moeten begrijpen dat het goed is om eerst na te denken voordat je begint.
4.Welk idee is het beste? De ideeën uit de vorige fase worden besproken, de voor- en nadelen. Door de kinderen zelf hun aanpak te laten kiezen, krijgen ze tevens meer verantwoordelijkheidsgevoel voor het probleem.
5.Doen en hoe gaat het? Dit is vooral de fase van de uitvoering. Kinderen zien dat een taak op verschillende manieren kan worden uitgevoerd en welke voor- en nadelen er voor elke manier zijn.
6.Hoe is het bij jou gegaan? Kinderen reflecteren op hun eigen handelen. Hebben ze voldaan aan de criteria? Is het resultaat naar wens? Als dit laatste niet het geval is kan er besproken worden of er een andere manier is om een gewenst resultaat te bereiken. Hierdoor leren de kinderen dat fouten maken mag.
7.We vertellen het aan anderen. In deze fase praten de kinderen met elkaar. Wat was jouw resultaat, hoe heb je het gedaan en wat ging er goed? Op die manier wordt het werk van de kinderen als belangrijk gezien, ze hebben wat bereikt. Het praten met de andere kinderen is goed voor de sociale vaardigheden.
8.Wat hebben we geleerd? Hierin wordt besproken wat de kinderen hebben geleerd van de opdracht. Was de gekozen strategie de juiste? Hoe ging het in vergelijking met andere keren? Ook wordt er besproken of de gekozen strategie eventueel ook voor andere taken bruikbaar zou zijn. Zo is de leeropbrengst voor de kinderen optimaal.
Belangrijk bij dit hele proces is de rol van de leerkracht. Houd bij wat de kinderen aangeven. Stel de volgende vragen:
– Kloppen jouw verwachtingen of die van de leerling met wat haalbaar is?
– Liggen de verwachtingen te hoog of te laag?
– Hoe creatief is de leerling?
– Hoe betrekt hij de ideeën van medeleerlingen in het proces?
– Is hij in staat te reflecteren op zijn eigen werk en dat van anderen?
– Waar haalt de leerling voldoening uit?
– Hoe verhouden de intrinsieke en extrinsieke motivatie zich tot elkaar?
– Welke nieuwe dingen heeft de leerling geleerd?
Wanneer op deze wijze inhoud wordt gegeven aan feedback krijgt de leerling zicht op uitdagingen, valkuilen en kan hij zich bewust worden van zijn kwaliteiten en leerpunten. Dan draait het niet langer om het product, maar staat het proces voorop. Wanneer het proces beter wordt, kan het product alleen maar groeien. Zo krijgen we een beter beeld van de mogelijkheden van de leerling. De leerling krijgt de waardering die hij verdient. Waardering na een daadwerkelijk geleverde prestatie. De leerling leert ook zichzelf beter kennen. Dat is wel de grootste meerwaarde van deze aanpak!